In 2022 gingen 155 melkveehouders in de praktijkpilot Koe en Eiwit de uitdaging aan om het ruw eiwit in hun rantsoen te verlagen naar 155RE/kg ds. De deelnemers worden daarbij begeleid door 48 begeleiders: 36 individuele en 6 groepsbegeleiders en 6 personen die zowel een groep als individueel bedrijf begeleiden. Henri Kolkman is naast zijn werk als Technisch Rundvee Specialist, één van deze zes ‘dubbelrol’ begeleiders. We vroegen hem naar zijn ervaring met en visie op het project Koe en Eiwit.
Doelstelling van 155 gram ruw eiwit
Kolkman vindt het een goed streven om te sturen richting 155 gram ruw eiwit per kilogram drogestof in het rantsoen, de doelstelling van Koe en Eiwit. “Het is een winfactor voor zowel de veehouder, als ook voor de gestelde milieudoelen. Minder eiwit voeren heeft immers een gunstige invloed op de ammoniakemissie: 1 gram ruw eiwit verlaging geeft ongeveer 1 procent reductie op de emissie van ammoniak. Daarnaast betekent het voor de veehouder vaak dat hij minder (duur) eiwit hoeft aan te kopen. En het helpt natuurlijk wel voor de motivatie van ondernemers wanneer er een economisch voordeel is te behalen.”
Praktijkgerichte aanpak
Volgens Kolkman is het project Koe en Eiwit echt op de praktijk gericht. “Er komt veel informatie beschikbaar, onder andere door de goede structuur. Die voor dit project is aangelegd, waarbij de beschikbare kennis en ervaringen voor iedereen goed zijn terug te vinden. Ook de informatie uit de diverse groepen en individuele bedrijven is makkelijk beschikbaar. Begeleiders hebben verschillende expertises, de een is dierenarts en weet veel van gezondheid en een andere is veevoederadviseur. Het is goed dat adviseurs ook zaken met elkaar kunnen uitwisselen. Verder vind ik het prettig dat vragen en onderwerpen centraal vanuit het project worden uitgewerkt. Zo blijft de rode draad gewaarborgd, en worden dezelfde dingen besproken. Er is een prachtige site ontwikkeld met veel informatie.”
“De groepsbijeenkomsten worden gebruikt om de ervaringen van de deelnemers te delen en elkaar te triggeren. Tijdens het individuele bedrijfsbezoek kun je samen met de veehouder bespreken hoe je ervaringen (van anderen) kunt toepassen op je eigen bedrijf. Dat is een mooie combi, want het een versterkt het ander.”
Ervaringen ‘Groep 3 Zand’
Kolkman is begeleider van ‘Groep 3 zand’, één van de 12 Koe en Eiwit-groepen. Deze groep van 11 deelnemers is erg enthousiast en gretig naar elkaar. De deelnemers zijn open en durven ervaringen met elkaar te delen. Bij aanvang waren er al deelnemers die het doel (155 RE gr/kg ds) hadden bereikt. Maar er waren ook bedrijven die nog boven de doelstelling zaten.
Na een tijdje werden de verschillen kleiner. De bedrijven zijn, ondanks dezelfde grondsoort toch verschillend, geeft Henri aan. “Een aantal voert bijvoorbeeld behoorlijk wat snijmais, anderen helemaal niet. In 2022 zaten we gemiddeld op 151 gr RE/kg ds en in 2023 ongeveer op hetzelfde niveau (152 gr RE/kg ds). Een mooi resultaat. Sommige deelnemers willen nog scherper of met behoud van een laag RE gehalte, meer melk per koe proberen te produceren.”
“Veehouders sturen bewuster op een lager eiwit in het rantsoen en een lager melkureum om daarmee de excretie van stikstof onder de staart van de koe te verminderen.”
“Mijn ervaring is dat deelnemers aan dit project, bewuster worden van de hoeveelheid eiwit dat wordt gevoerd. Het RE in het krachtvoer daalt. Maar ook de hoeveelheid krachtvoer die gevoerd wordt, is afgenomen. De bemesting van het grasland wordt beter aangepast op het gras dat men wil oogsten. En ook al is het eiwitgehalte met vers gras moeilijker te sturen, zal men blijven beweiden. De afbouw van derogatie waar we nu inzitten, werkt daar aan mee. Veehouders sturen bewuster op een lager eiwit in het rantsoen en een lager melkureum om daarmee de excretie van stikstof onder de staart van de koe te verminderen. Dit betekent minder mestafzet en dus minder kosten.”
Uitdagingen voor 155 gram ruw eiwit
De afschaffing van de derogatie vormt misschien wel een belemmering, denkt Kolkman. “Kunnen we door gevolgen die derogatie heeft op de bemesting, nog wel voldoende voer halen van ons land? In de toekomst moeten we ons meer gaan richten op de inzet van klaver, maar dat zal ook invloed op de wijze van voederwinning hebben en daarmee ook op het inkuilproces. De benutting van vers gras zal belangrijker worden. Door gewasrotatie zullen er andere gewassen als bijvoorbeeld wintergranen worden geteeld. Dit alles zal veranderingen in de rantsoenen tot gevolg hebben, met wellicht grotere schommelingen van het RE. Dat zijn mogelijk nieuwe uitdagingen binnen Koe en Eiwit.“
“Daarnaast hebben we te maken met andere Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s), zoals mestafzet, Eiwit van Eigen Land, balans in ruwvoer (energie en eiwit), voldoende DVE en natuurlijk de (voer)kosten. Het is nodig en belangrijk om ook de periferie bij deze uitdagingen te betrekken, zij moeten ook inspelen op de uitdagingen die er voor de veehouder zijn.“
Meer snijmais?
Kolkman verwacht niet dat de hoeveelheid snijmais op de zandbedrijven sterk zal toenemen. “We krijgen te maken met gewasrotatie. De hoeveelheid snijmais zal rond de 25 procent blijven. Wel wordt het voer wat in de eerste snede wordt gewonnen, steeds belangrijker. De eerste snede moet minimaal 40 procent van de totale voeropbrengst zijn. Nu de N-gift verder onder druk zal komen te staan, zullen veehouders nog bewuster aan de slag gaan met de bodem en bodemanalyses. Om zo nóg gerichter te bemesten. Er zal meer aandacht zijn voor bekalken, alsook het toepassen van gerichte meststoffen met zwavel, kalium, fosfor, magnesium en spoorelementen. Dit alles om de plant gezond en de drogestof opbrengst op peil te houden.”
Bron: Verantwoorde Veehouderij