Een laag melkureumgehalte wordt vaak gezien als teken van efficiënt voeren: minder stikstofverlies en betere eiwitbenutting. Maar is een blijvend zeer laag melkureum wel altijd gunstig? Bij melkveebedrijf VOF De Vries in Stolwijk is een melkureum rond de 15 al jaren normaal. In 2024 zat hun gemiddelde melkureum op 14,6; dit jaar tot nu toe zelfs op 13,9. Dat lijkt erg efficiënt, maar roept ook vragen op. Kun je met zulke lage waarden wel goed melken? Blijven vet- en eiwitgehalten in de melk op peil, of voer je de koeien te krap? Moet er niet wat meer eiwit in het rantsoen?
Voor vader en zoon De Vries is melkureum juist een van de eerste kengetallen waarop wordt gelet, naast de melkproductie zelf. Het past binnen hun visie op efficiënt voeren. Toch is zo’n laag ureum niet per se voor elke veehouder na te streven: het vergt een scherpe voedingsstrategie, en het is niet automatisch een garantie op topresultaten.
Geen BEX-voordeel, toch goed bezig
Opvallend is dat het bedrijf ondanks het lage melkureum geen BEX-voordeel voor stikstof behaalt. Het laatste jaar waarin dat nog lukt was 2012, met een gemiddeld melkureum van 21 en een ruw eiwitgehalte van 160 gram per kilo droge stof in het rantsoen.
Het jaar 2015 was het laatste jaar dat het ureum een “2” voorop had, namelijk 20. Daarna ging het naar 17 en zachtjes aan elk jaar lager.
Sommigen menen dat je zonder BEX-voordeel jezelf tekortdoet. Maar dat is een misvatting. Een laag melkureum betekent namelijk wel direct een lager forfaitair stikstofoverschot per dier. Dat is al winst aan de voorkant. In de periode van 11 jaar is het gemiddelde RE gehalte van het rantsoen gedaald van 16% naar 15%. Maar het belangrijkste punt is hoe de stikstof door de dieren is benut. En dan wel bij de hele veestapel. In 2014 lag die nog op 24,4%. Nu is dat gestegen naar 29,0%. Dat betekent dat van elke 100 kg stikstof in het rantsoen, er nu 4,6 procentpunt méér benut wordt dan toen. Een forse verbetering, gerealiseerd over meerdere jaren.
Hoe bereik je een constant laag melkureum?
Zo’n duurzame daling in melkureum realiseer je niet zomaar. Het begint met duidelijke doelen en een consequente aanpak. Stel jezelf daarbij vragen als:
- Welk melkureumniveau wil ik als streven aanhouden voor mijn bedrijf?
- Hoe ziet het jaarrond rantsoen eruit qua eigen gras, bijvoeding en krachtvoer?
- Weidegang – laat ik de koeien grazen, zo ja hoeveel uren en vul ik aan met vers gras op stal?
- Snijmaïs en kuilkwaliteit – hoeveel snijmaïs neem ik op in het rantsoen en wanneer? Welke kwaliteit graskuil past daarbij?
Bij het voorbeeldbedrijf De Vries worden deze punten al jarenlang planmatig aangepakt. Door die strakke planning blijven de gestelde doelen binnen handbereik. Zo bevatten de graskuilen van het bedrijf gemiddeld 160–165 gram ruw eiwit per kg droge stof. In de zomer voeren ze meer snijmaïs dan in de winter. Weidengang is maximaal, zolang het grasaanbod het toelaat. Zodra het weidegras in de nazomer tekortschiet, halen ze vers gras naar binnen en gaat de kuilgrasvoeding tijdelijk op pauze.
Maximaal eigen eiwit benutten
De focus ligt op zo veel mogelijk DVE en zo min mogelijk OEB. Dat begint al bij het maaien en inkuilen: bewust niet te rijk te bemesten en zorgen voor een droge stofgehalte boven de 40%.
Het aanvullende krachtvoer bevat al jaren een OEB van 0 of zelfs negatief, en is vooral rijk aan energie. Hierdoor wordt er relatief weinig eiwit aangekocht: het beste eiwit DVE teel je tenslotte zelf, en het liefst voer je dat in verste vorm aan de koe.
Overbemesting wordt vermeden om te veel OEB in vers gras te voorkomen. Er wordt vloeibare ureum als meststof gebruikt en de stikstofgift wordt tijdig afgebouwd. Zo blijft het RE-gehalte in najaarsgras nog bruikbaar, vooral in combinatie met snijmais en droge pulp.
Niet simpel, wel haalbaar
Is het makkelijk? Zeker niet. Maar door er consequent te werken en doelgericht te plannen, houd je als ondernemer de touwtjes zelf in handen. Elke 3 dagen komen er weer nieuwe gegevens binnen rondom de productie en melkkwaliteit, waardoor er snel bijgestuurd kan worden. Er hoeft dus niet gewacht te worden op een voerweek of een jaaruitdraai van KringloopWijzer.
Grenzen verleggen
De sleutel? Durf je eigen grenzen te verleggen. Door ervaring leer je wat mogelijk is en dat blijkt vaak meer dan je had gedacht.
Eigenlijk is dat bijna 19% meer benutting. Namelijk het verschil tussen 24.4 en 29. De eenheid van beide getallen is wel %, maar het verschil is bijna 19%. Dus eigenlijk 4.6 procenpunt meer. Dat is 19% hogere benutting.
Bron: Verantwoorde Veehouderij