Niet te nat, niet te droog en niet te zout. Deze ideale omstandigheden zijn voor de Nederlandse landbouw steeds minder vanzelfsprekend. Onderzoekers verwachten dat door klimaatverandering de waterstress in de toekomst verder zal toenemen.
Ons huidige watergebruik is dan ook niet toekomstbestendig. Voor een omslag zijn koplopers nodig. Deze koplopers zoeken nu al naar creatieve oplossingen voor watertekorten, bodemdaling en verzilting, en verbeteren waar mogelijk de gangbare waterhuishouding.
In veenweidegebieden wordt het waterpeil vaak kunstmatig laag gehouden om land geschikt te maken voor bewoning en landbouw. Dit leidt echter tot oxidatie van het veen, met bodemdaling, extra uitstoot van broeikasgassen, schade aan infrastructuur en hogere kosten voor waterbeheer als gevolg.
Om melkveehouders te ondersteunen bij het tegengaan van bodemdaling is de Leidraad Bodemdaling ontwikkeld. Deze leidraad biedt per perceel inzicht in geschikte oplossingen op basis van de bodemsoort. Ook geeft de leidraad een overzicht van mogelijke maatregelen en een keuzehulp, zodat melkveehouders eenvoudig kunnen bepalen wat het beste bij hun situatie past. De leidraad wordt inmiddels veelvuldig gebruikt bij vergunningsaanvragen en zorgt voor een efficiëntere, soepelere vergunningsprocedure.
Project geeft vervolg
Innovaties staan nooit stil. Het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2023–2027 stimuleert een toekomstbestendige landbouw, sterke natuur en een leefbaar platteland. Binnen dit kader is de pilot Vooruit boeren op water en veen gestart, gericht op het terugdringen van bodemdaling en de bijbehorende problematiek (zoals CO2-uitstoot en afname van weidevogels) in het veenweidegebied.
Deze pilot loopt in drie veenweidegebieden in Noordwest-Overijssel (Mastenbroek-Kamperveen, Staphorsterveld en Weerribben-Wieden). Samen met deelnemende melkveehouders worden hier passende vernattingsmaatregelen ontwikkeld en getest. Een voorbeeld is het langer voortzetten van bestaande vernattingsmaatregelen uit het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Zo kan bijvoorbeeld plas-dras in de zomerperiode langer worden aangehouden. De maatregelen worden gedurende twee groeiseizoenen uitgeprobeerd op minimaal achttien percelen. Daarbij wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bedrijfsvoering, met aandacht voor de praktische uitvoerbaarheid in de bedrijfsvoering en de financiële consequenties voor de boer.
Praktijkervaring en kennisopbouw
Een belangrijk aspect van de pilot is dat melkveehouders zelf praktijkervaring opdoen met vernatting. Door hen actief te betrekken, neemt het draagvlak voor deze maatregelen toe.
Tegelijk wordt onderzocht welke impact vernatting heeft op:
- het grondwaterpeil en de bodemvochtigheid van het perceel en de omgeving
- het bodemleven, als voedselbron voor weidevogels
- de aanwezigheid van de leverbotslak (slak die leverbot verspreidt)
- het gebruik van de percelen door weidevogels
Waar nodig worden gespecialiseerde kennisinstellingen en experts betrokken om de effectiviteit en haalbaarheid van de maatregelen te onderbouwen.
De opgedane kennis en samenwerking in deze initiatieven moeten leiden tot haalbare oplossingen waarmee veenweideboeren bodemdaling kunnen beperken en het toekomstperspectief van hun bedrijf veiligstellen.
Bron: Groen Kennisnet